Geef de kinderen een mandje waarin ze speelgoedgroenten kunnen leggen. Ga naar jullie speelgoedwinkel en bekijk samen met de kinderen welke groenten er nodig zijn om een lekkere soep te maken: "Hoe heet die lange groene groente nu weer? Weet jij het, Briek? Een courgette inderdaad!" "En dit rond bolletje is ... een ui! Ook lekker in de soep!" "Wie wil er graag tomaatjes in de soep?"

Zo belanden alle groenten voor de soep in de grote boodschappenmand.

Ga dan samen met de kinderen naar de supermarkt. Geef hen elk een kinderwinkelkar en ga naar de groente-afdeling. Geef de kinderen de tijd om ook de andere producten te 'verkennen': "Jonas, waarom blijf je staan? Ha, je hebt de koekjes gezien?" "Kijk eens hoeveel mandarijntjes er hier op een stapel liggen!"  "Kom, Lore en Lucca hebben de groenten al gevonden?"

Toon hen dan de speelgoedgroenten en laat hen zoeken naar de echte groenten: "Wie heeft er al courgettes zien liggen? Neem er maar 3 en steek ze maar in je kar." "De uien zitten in een zak, wie kan er aan?" "Met de tomaten moeten we voorzichtig zijn, want die gaan snel stuk." Verdeel ondertussen alle groenten over de mandjes van de kinderen.

Geef de kinderen een stuk van 2 euro, zodat ze aan de kassa (een deel van het totaalbedrag) kunnen betalen: "Geef allemaal je cent maar aan de mevrouw achter de kassa." "Oei, we hebben nog niet genoeg, ik zal de overschot dan maar betalen."